Hallo en welkom terug bij de Geschiedenis van de Romeinen. Aflevering 11: De verbannen held.


Twee weken geleden zagen we dat Rome en Veii richting een confrontatie liepen. Vandaag kijken we naar het conflict zelf, maar eerst is het goed even de aandacht te vestigen op de achtergrond van het conflict met de grote rivaal uit de vroege Romeinse tijd.


Veii was de meest Zuidelijke stad in de Etruskische stedenbond waar ook steden als Tarquinii, waar Tarquinius Priscus vandaan kwam,en Clusium, van Lars Porsenna, toe behoorden. Op minder dan twintig kilometer van Rome was het de dichtstbijzijnde Etruskische nederzetting. Het feit dat we keer op keer te maken krijgen met aanvallen uit Veii zegt iets over de relatie tussen de Romeinen en hun Noordelijke buren.


In tegenstelling tot de heuvelstammen in die tijd waren zowel Veii als Rome stedelijke nederzettingen. Beide steden hadden te maken met grote hoeveelheden monden die gevoed dienden te worden en waar de Romeinen vanuit het Zuiden en Oosten te maken hadden met heuvelstammen, lagen de Etrusken onder druk vanuit de Gallische stammen in het Noorden, waar we over twee weken meer over zullen spreken. De Etrusken waren echter niet in staat om de Galliërs in bedwang te houden, in tegenstelling tot wat de Romeinen ondervonden tegen de Volsci, Aequi en andere heuvelstammen. Hierdoor was steeds minder land beschikbaar voor de bevolking van de Etruskische steden, en uiteindelijk ook voor de meest Zuidelijke van hen. Dit dreef Veii richting Rome.


Niet alleen de Galliërs legden de Etrusken het vuur aan de schenen, maar ook vanuit Sicilië ontstond dreiging. Waar de Etrusken aanvankelijk de controle over de Tyrrheense Zee hadden en handel dreven met de Grieken van Magna Graeca en de Noord-Afrikaanse handelsmacht van Carthago, werd deze controle verstoord door de opkomst van Syracuse, een Griekse stad in het Oosten van Sicilië. Syracuse bewees zich door in 415 een groot invasieleger uit Athene te verslaan en zou nog een aantal eeuwen een belangrijke macht in de regio blijven. Naast een belangrijke handelspartner van de Etrusken was Carthago ook militair een belangrijke bondgenoot. Nu Syracuse de Carthagers bezig hielden, was Veii militair zwakker dan voorheen.


De verstoringen door Syracuse vallen verder samen met een versobering van de archeologische vondsten in de regio. Graven worden minder uitbundig gevuld en met name Griekse voorwerpen ontbreken meer en meer. Handel tussen Veii en Magna Graeca lag op zijn gat. Nu het via de zee niet werkt, kunnen we het misschien via land proberen? Oh, daar zit onze grote vijand van de afgelopen drie eeuwen? Misschien moeten we daar wat aan doen.


Een ander punt van strijd is al eerder aan bod gekomen. Aan de monding van de Tiber was een rijk zoutbekken waar het zout voor de omgeving werd gewonnen. Bezit van dit gebied was van groot economisch belang en daarom was het voor zowel Veii als Rome de moeite waard om voor te vechten. Het grootste deel van dit zoutbekken lag aan de Noordzijde van de rivier, dus aan de Veii-kant, maar Rome maakte er ook aanspraak op. Niemand vindt het leuk als iemand anders je spullen probeert af te pakken. Het zoutbekken was eerder door de Romeinen veroverd, maar was nu weer grotendeels in Etruskisch bezit.


Naast de economische waarden van het zoutbekken ten Noorden van de rivier, lag daar ook gewoon goede landbouwgrond en dat was wel waar de Romeinen behoefte aan hadden. Met de overbevolking en de eerder genoemde landverdelingsproblemen had Rome land nodig. Meer en meer werd duidelijk dat de regio ook in dit opzicht niet in staat was twee economische centra te voorzien van voedsel en onderhoud. Eén moest er weg, want anders zouden ze er allebei aan gaan. Veii was geen heuvelstam zoals de Volsci. De Etrusken vestigden zich in steden en konden dus net als de Romeinen niet zomaar weg als en het tegenzit. Bovendien, de ander moet natuurlijk weg. Als wij weggaan, tonen we dat zij beter zijn.


Rond 400 voor Christus brak het conflict uit toen de Romeinen de oorlog verklaarden en Veii accepteerde. Veii had een sterk leger, maar stond er toch grotendeels alleen voor. Zoals eerder verteld was de Etruskische stedenbond geen politieke of militaire alliantie, maar meer een culturele unie. Als Veii in de problemen kwam, betekende dat niet dat Tarquinii of een andere stad zou moeten helpen, zeker niet als in het Noorden blonde mannen met lange baarden rond renden en amok maakten. Veii stond er grotendeels alleen voor. Het is hoogst twijfelachtig dat de Romeinen een kans zouden hebben tergen een brede Etruskische alliantie, als die überhaupt mogelijk was.


Dit betekent overigens niet dat de Romeinen er zomaar overheen liepen. Volgens Livius duurde de oorlog tien jaar en vond deze plaats tussen 402 en 392. het is echter waarschijnlijker dat het zes of zeven jaar duurde voor het afgelopen was. De Romeinen hadden nog geen eigen Trojaanse oorlog, dus kwam tien jaar mooi uit. De strijd met Veii was een uitgelezen gelegenheid voor latere Romeinse historici om de oorsprong van de grootsheid van hun stad nog extra luisterrijk te maken. Veldslagen liepen uit op gelijke spelen en geen van de beide legers wist een doorbraak te forceren. De Romeinen besloten daarom tot een belegering van Veii.


Het feit dat de Romeinen besloten een belegering van Veii te ondernemen, is een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van Rome. Niet alleen toont het het commitment om eindelijk eens af te rekenen met de grote vijand, maar het verandert iets in de structuur van het Romeinse leger. Oorlogen in de oudheid zijn zomerdingen. Een soldaat in het Romeinse leger kon niet weglopen voor zijn andere verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld als boer. Als een boer niet zaait, kan hij niet oogsten en als hij niet oogst, heeft hij geen brood. Een Romeinse soldaat moest rond zaai- en oogsttijd op zijn land zijn, want anders kwam hij in de problemen.


De belegering van Veii bleek echter geen zaak van een paar dagen of weken. Hij bleef maar duren. Veii was niet eenvoudig in te nemen. De stad was aan drie kanten omringd door rotswanden en zo niet aan te vallen. De Romeinen waren in staat om de ingang van de stad te controleren zodat er niets of niemand in of uit kon. Om te voorkomen dat er twee keer per jaar een gelegenheid zou zijn om de stad te bevoorraden omdat de legioenen hun zwaarden hadden ingewisseld voor zaaigoed en gereedschappen voor de oogst, besloot de senaat iets revolutionairs door te voeren: de soldaten werden betaald. Wat de soldaten kregen was geen groot bedrag en het was ook voorlopig geen permanente wijziging van het beleid, maar het was een belangrijke stap in de richting van een professioneel staand leger, het leger waar de Romeinen zo bekend om staan.


De soldaten bleven jaar na jaar in hun legerkamp op twintig kilometer van huis een onveroverbare stad belegeren terwijl thuis de boerderijen onvoldoende gerund werden. Het geld dat vanuit de stadskas naar de familie van de soldaten ging, bleek niet voldoende om het verlies aan mankracht op te vangen en veel families gleden de armoede in. Er ontstond rumoer in de legerkampen om dit onrecht en dit werd al snel een zaak tussen patriciërs en plebejers. Volkstribunen zagen in de maatregel om een leger op de been te houden een truuk van de patriciërs om invloedrijke plebejers buiten de stad te houden in een oorlog die we zo echt niet gingen winnen. Een groot deel van het leger ging mee in deze retoriek, met desastreuze gevolgen voor de moraal.


De Romeinen hadden nu een echte held nodig, zo eentje die het tij kon keren. Een warm applaus voor Marcus Furius Camillus. Camillus was een patriciër, maar niet uit één van de aanzienlijkste families. Op eigen kracht wist hij het tot de positie van militaire tribuun met consulaire macht te schoppen. Hij had zijn moed bewezen in een oorlog tegen de heuvelstammen en genoot veel aanzien. Om de crisis te bezweren stelde de senaat hem aan als dictator, een ambt dat hij in totaal een indrukwekkend aantal van vijf keer zou bekleden.


Camillus had een plan om Veii te verslaan en dat was in die fase al heel wat. Rome had de afgelopen jaren geprobeerd om de muren van Veii om te leggen of er overheen te komen. Volgens de dictator konden ze er ook onderdoor, dus beval hij een deel van zijn troepen om gangen onder de muren te graven naar het grote netwerk van riolen onder de stad. Om aandacht te trekken viel Camillus de muren steeds weer aan. Ondertussen begonnen de gangen langer te worden.


Toen de gangen klaar waren en de mannen klaar stonden om door putdeksels naar boven te komen midden in de stad, bedacht Camillus nog wel iets dat hij niet moest vergeten. In Veii stond een tempel aan de godin Juno. Aangenomen werd dat de godin daar daadwerkelijk in het standbeeld woonde. Omdat het dom zou zijn om Juno wakker te maken of te irriteren, riep Camillus niet alleen zijn mannen op om de stad te verwoesten, maar ook Juno om hen te volgen naar haar nieuwe stad, waar straks een fijne tempel op haar stond te wachten. Juno was akkoord, want ze legde de Romeinen niets in de weg. Onder Camillus' leiding werd Veii verslagen. Om te voorkomen dat ze dat nog al te vaak moesten doen, werd de bevolking uitgemoord. De grote rivaal van de vroege Romeinen, was eindelijk definitief verslagen en zou ook niet meer opduiken. De stad werd verlaten. Juno kreeg vervolgens de sleutel voor haar nieuwe optrekje in Rome waar ze met veel plezier leefde.


Camillus kreeg voor elkaar wat niemand voor mogelijk was en liet zijn mannen alles van waarde dat niet aan de grond was vastgenageld meenemen uit de verslagen stad. De buit was gigantisch en Camillus was een sensatie in Rome. Terug in Rome begon hij een aantal grote fouten te maken. Zoals vrij gebruikelijk na een indrukwekkende overwinning van een veldheer, mocht Camillus met zijn leger de stad betreden in een triomftocht. Daar ging hij echter verder dan ooit, want als slotstuk van de processie reed Camillus in zijn strijdwagen. Deze werd alleen getrokken door vier witte paarden. Het leek er verdacht veel op dat Camillus aan het vergeten was dat hij geen god was, maar gewoon een mens en dat hij dacht dat hij geen dictator was, maar... koning.


Dan was er nog het akkefietje van de buit. Omdat bij de verovering van Veii advies was ingewonnen bij het Orakel van Delphi, beloofde Camillus dat een tiende deel van de buit aan Apollo, de god van het heiligdom daar, zou worden gegeven. Dit is alleen precies het soort beloftes dat je vergeet als je een stad aan het plunderen bent en toen Camillus het zich weer herinnerde, was het grootte deel van de buit inmiddels netjes weggesleept naar individuele plunderaars. Camillus besloot dat iedereen het aan Apollo beloofde deel van de buit moest overdragen aan de staat en niemand was daar enthousiast om. Alleen het moest wel, want anders werd Apollo boos en dat moeten we niet hebben, dus ging men schorvoetend akkoord en gaf een tiende deel van de buit op.


Een paar jaar later mocht Camillus opnieuw opdraven toen Rome in oorlog was met de inwoners van de Etruskische stad Falerii, dat Veii had bijgestaan in de oorlog. Camillus maakte zich op voor een belegering van de stad toen een Faliskische leraar met een aantal schoolkinderen van vooraanstaande families uit de stad aankwam. De leraar bood de kinderen als gijzelaars aan de Romeinen aan en beloofde dat Falerii hiermee wel op zou geven en de Romeinen de overwinning zouden schenken in ruil voor de kinderen. Camillus was hier echter niet voor in en gaf de schoolmeester genadeloos op zijn donder. Livius legt hem de volgende woorden in de mond:


Jij, ploert, bent met je ploertenkado niet bij een volk en een bevelhebber terechtgekomen die soortgenoten van je zijn. Wij hebben weliswaar geen verbond met de Falisken op grond van een menselijke overeenkomst, maar het verbond dat de natuur aan weerszijden heeft geschapen is nu geldig en zal altijd blijven gelden. De oorlog kent zijn wetten, evenals de vrede, en wij hebben geleerd die even rechtvaardig als dapper te handhaven. Wij hanteren onze wapens niet tegen kinderen – die worden zelfs na de inneming van de stad gespaard – maar tegen de mannen die zelf ook gewapend zijn en die bij Veii, zonder door ons beledigd of getergd te zijn , de Romeinse legerplaats hebben aangevallen. Die mannen heb jij op jouw manier, met deze ongehoorde wandaad overwonnen, maar ik zal Falerii met Romeinse middelen, met onverschrokkenheid, met belegeringsvoertuigen en met wapens overwinnen, net zoals Veii.”


Camillus liet de schoolmeester zich uitkleden en bond zijn armen achter zijn rug vast. Vervolgens gaf hij de kinderen stokken om hem te geselen en stuurde hij het hele stelletje terug naar de stad. De inwoners van Falerii waren zó onder de indruk dat ze de poorten van de stad open gooiden voor Camillus en zich overgaven. De oorlog was gewonnen en Falerii was verlagen.


Nadeel van deze bloedeloze overwinning op Falerii was dat de soldaten van het Romeinse leger buit mis waar ze zich zo op hadden verheugd misliepen. Bij hen werd de actie met de schoolkinderen niet gewaardeerd. De bevolking zag Camillus inmiddels ook niet meer alleen als een oorlogsheld, maar vooral als een mogelijke koning. Enige tijd later bracht de volkstribuun Lucius Apuleius Camillus voor het gerecht vanwege het akkefietje met de buit in beide conflicten. Camillus riep zijn vrienden bijeen en vroeg hen om hem te helpen, maar na overleg besloten ze dat ze niets voor hem konden doen. Camillus, de held van Veii, ging in ballingschap.


Voordat hij vertrok, riep hij nog wel even de goden op om ervoor te zorgen dat de Romeinen spijt zouden krijgen van hun ondankbaarheid als hij onschuldig was. Als hij onschuldig was, laat de Romeinen hem dan nog nodig hebben. We gaan over twee weken zien of er misschien een Gallisch leger voor de poorten van de stad komt te staan, de Romeinse legers platwalst en of er van die vloek iets terecht kwam.